Het knielange jak heeft voor en achter een vierkante halsuitsnijding (vooraan zeer diep). Het kledingstuk sluit midden voor op het aanliggende rompdeel met dertien haken en ogen.
Op de voorzijde overlappen de rokpanden elkaar een weinig bovenaan en wijken dan uiteen, terwijl ze op de rug langs midden- en zijnaden plooien vormen waarbij het volume achterwaarts gericht wordt. De ellebooglange aansluitende mouwen lopen achteraan op een punt uit. Op de voering van de rompvoorpanden zijn ter halverhoogte twee linten genaaid (vermoedelijk ophangementen) en ter hoogte van de onderste haak en oog eveneens twee linten.
De diepe halsuitsnijding werd met een brede geplooide of over de borst gekruiste halsdoek bedekt: afhangende of opgelegde witte linnen stroken sierden vermoedelijk oorspronkelijk de mouwuiteinden.
Het weefselpatroon bestaat uit evenwijdige omhooggolvende bloemenranken waartussen bloemtakken in verspringende horizontale rijen (1760-1770)