Centraal op de voorzijde staat een druiventros met een blad en rondom tussen een cirkel en de verhoogde rand, VAN DE NEERINGE DER VRYE KUIPERS en een bloemetje.
De keerzijde toont St Martinus, te paard met een geheven zwaard in zijn rechterhand, die met zijn linkerhand de helft van zijn mantel geeft aan een kreupele bedelaar op de voorgrond ; rondom tussen een cirkel en de verhoogde rand, een bloemetje en GEIONT DOOR PIETER BETTENS DEKEN
De nering van de kuipers mocht niet alleen kuipen en tonnen vervaardigen en verkopen, maar bezat ook het pegelrecht, dit is het recht om vaten te ijken. In 1540 werden de kuipers verenigd met de wijnmeters en wijnschroeders en als 19de ambacht erkend.
De kuipers hadden een kapel ter ere van hun patroon St Maarten in de St Jacobskerk. Later werd deze toegewijd aan St Anna.
Het bestuur van de vereniging, dat telkens voor een jaar was benoemd, bestond uit negen personen, een deken, twee gezworenen , drie proefmeesters en drie ouderlingen.
De naam van Pieter Bettens komt niet voor op de lijst van dekens, gepubliceerd door De Potter maar men vind hem vanaf 1771 wel terug in de Wegwyzer der Stad Gent waarbij hij vermeld staat als gezworene van de Kuipersgilde. In 1772 en 1773 komt hij voor als ouderling en vanaf 1774 als suppoost van de Kuipers. Deze penning als deken zou dus moeten dateren van rond 1771.
Vanaf 1779 tot 1784 liet Bettens zich opnemen in de Wegwyzer bij de Wijnstekers of Negocianten in wijnen welke sinds 1540 tot hetzelfde ambacht behoorden.