Op de voorgrond is Christus aan het kruis afgebeeld, geflankeerd door Maria en Johannes de Evangelist. Aan de voet van het kruis liggen been en schedel, volgens de traditie zijn deze van Adam. Volgens de christelijke leer is Jezus de nieuwe Adam die de mensheid heeft verlost daar waar Adam hen in het verderf stortte. Op het achterplan begeven wethouders en getuigen van de kruisiging zich stoetsgewijs terug naar Jeruzalem. Twee ruiters, waaronder Longinus volgen hen. In de donkerblauwe wolken kringen zijn twaalf treurende engelen afgebeeld.
De toeschrijving van dit werk is problematisch. Vaak wordt dit Calvarie-type beschouwd als een archaïserende schepping van de Meester van de Vrouwelijke half-figuren of als een creatie van een anoniem Vlaams Meester van het begin van de 16de eeuw, die door de Meester van Vrouwelijke half-figuren werd herhaald.
Momenteel zijn er vijf versies van deze compositie bekend: een eerste in de verzameling van graaf d'Arschot te Brussel, een tweede in STAM te Gent, een derde in de National Gallery te Londen, een vierde in Oberwesel en een vijfde in Museum Boymans - Van Beuningen te Rotterdam.
Recent publiceerde Lorne Campell een inventaris van de 16de-eeuwse Nederlandse schilderijen in The National Gallery van Londen, waarin hun triptiek met een gelijkaardige compositie op het middenpaneel uitvoerig wordt besproken en vergeleken met de andere hiervoor genoemde exemplaren. De triptiek in Londen wordt toegeschreven aan het atelier van Pieter Coecke. In de publicatie wordt gewezen op het feit dat Barend Van Orley (Brussel ca.1488 - 1541) de eerste was om het kruis te plaatsen tegen een halve cirkel met treurende engelen (o.a. in een tekening van 1518 voor een kruisigingstapijtenreeks bewaard in het Palacio Real te Madrid). Later hernam hij de kompositie in Antwerpen in het Laatste Oordeel van ca.1525. Zijn leerling Pieter Coecke van Aalst (Aalst 1502 - Brussel 1550) bewerkt de compositie in zijn triptiek met een kruisiging van ca.1530, bestemd voor Paul Robyns, aalmoezenier in Antwerpen.
Het paneeltje in onze verzameling, ooit ingekort aan de vier zijden en in 1967 gereinigd in het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium te Brussel, behoorde tot de verzameling van Joan D'huyvetter en kwam via de schenking van zijn nazaten, de familie Grandmoulin-Carbonelle, in het museum terecht.