De jas heeft een diepe V-vormige halsuitsnijding en een staande kraag met afgeronde hoeken. De voorpanden reiken tot het middel en hebben een zwak afgeronde basis. Lange mouwen met omslag. In de zijden en op de rug vormt de jas van het middel naar beneden toe twee slippen, die elkaar een weinig overlappen. Aan weerszijden van de split een valse plooi. Langs de taillenaad van de slippen: twee zakkleppen. In de voering van de slippen: twee zakken. Langs de rand van het rechtervoorpand: negen knopen, langs de rand van het linkervoorpand negen knoopsgaten, waarvan enkel de onderste twee opengemaakt zijn. Onderaan langs de buitennaad van de mouwen: twee kleine knoopjes. Boven de aanzet van de valse plooien: een knoop. De vergulde knopen zijn versierd met een bloemenkrans. Op het rechtervoorpand is een trensje aangebracht (ter bevestiging van orde- en eretekens). De voering op de voorpanden en de zijkanten van de rug is gewatteerd en doorstikt. De jas is versierd met borduurwerk op de kraag, de mouwomslagen en de zakkleppen en in de lenden tussen de zakkleppen met krullende vruchten- en bloemenranken waaronder lelies.
Hierbij hoort een vest (zie inv.nr. 10.291)