Deze veldfles met rond lichaam, met onregelmatige ovale doorsnede, tuitvormige monding en twee kleine bandvormige oortjes bevatte een aanzienlijk aantal zilveren Karolingische munten. Een zijde is afgeplat en vertoont een centrale draaiknop en concentrische draairibbels. Het object is aan beide zijden beschilderd met ijzerhoudende kleipap, die na bakking een vuilroodbruine kleur gekregen heeft. De afgeplatte zijde heeft een kruisvormig motief. De afgeronde zijde draagt een stervormig motief. De veldfles werd in november 1949 ontdekt bij werken langs de rijksweg Ertvelde- Zelzate, en bevatte 462 zilveren munten uit de Karolingische periode. Een deel ervan werd verdeeld onder de vinders en de eigenaars van de grond. Het resterende deel van de munten behoort sinds 1955 tot de museumcollectie.
De zilveren munten, waaronder denarii en enkele obolen dateren grotendeels uit de regeerperiode van Lodewijk de Vrome (814-840), 15 exemplaren behoren tot de regeerperiode van Lotharius I (817-855), 40 exemplaren stammen uit de tijd van Karel de Kale (840-875) en 1 exemplaar uit de tijd van Odo (888 - 898). Uit Aquitanië zijn er vier munten uit de tijd van Pepijn I (817-838) en twee uit de periode van Karel de Kale (852-875). Een munt is geslagen in Gent, andere in Parijs, Amiens, Brugge, Doornik, Terwaan, Quentovic, Reims, Lens e.a..
Haertle was de eerste om deze muntvondst uitgebreid te bestuderen. De muntvondst is te vergelijken met deze die in Muizen (Limburg) werd gevonden.
De veldfles wordt door sommige onderzoekers beschouwd als een product uit de ovens van Pingsdorf (Duitsland). Andere dachten eerder aan meer westelijk gesitueerde fabricageplaats. In het algemeen worden deze producten tot de Rijnlandse keramiek gerekend. Een grondige studie en analyse van het baksel dringen zich op om uitsluitsel te geven over de productieplaats.
De veldfles en de munten werden aangekocht in juni en augustus 1954.