Jas van de ceremoniestadskledij van de Eerste Voorzitter van het Hof van Beroep of van de Procureur-Generaal bij het Hof van Beroep
De jas in zwart laken heeft een V-vormige halsuitsnijding en een staande kraag, de voorpanden reiken tot het middel en hebben een zwak afgeronde basis, lange mouwen met omslag en in de zijden en op de rug vormt de jas van het middel naar beneden toe twee slippen die elkaar een weinig overlappen. Aan weerskanten van de split is een valse plooi, langs de taillenaad van de slippen zijn twee zakkleppen, in de voering van de slippen twee zakken. Langs de rand van het rechtervoorpand negen knopen en daartegenover negen knoopsgaten waarvan de bovenste zes niet zijn opengemaakt. Boven de aanzet van en onderaan de valse plooien is er telkens één knoop. De vergulde knopen zijn versierd met een gekruiste olijf- en eiketak met daarin een klauwende leeuw en het opschrift "Cour d'appel". Op het linkervoorpand is een bandje aangebracht misschien om een orde- of ereteken aan te bevestigen? De voering is op de romp gewatteerd en doorstikt.
Het borduurwerk op de kraag, de mouwomslagen en de zakken bestaat uit olijftakken en langs de zijranden van de kraag staan twee zespuntige geborduurde sterretjes.
De jas van de ceremoniestadskledij vertoont vorm, materiaal en versiering zoals voorgeschreven in het Koninklijk Besluit van 2 november 1836, paragraaf B. De geborduurde sterretjes vormen één der onderscheidingstekens die voorbehouden waren aan de Eerste Voorzitter van of aan de Procureur-Generaal bij het Hof van Beroep.