japon van het type "sack" of "robe à la française" bestaande uit een overkleed en een rok. De japon werd gedragen over een sikkelvormig kussen dat in de lenden bevestigd werd en waardoor het rokdeel op de rug en een weinig in de zijden uitstond. Het vooraan en opzij aansluitend lijfje, heeft een diepe ronde halsuitsnijding die kon belegd zijn met een wit linnen of kanten kraag of bedekt met een grote gekruiste doek. De geronde taille wordt door splitten in drie schulpen verdeeld. Het lijfje is met zestien baleinen verstevigd en wordt midden voor met veters gesloten. Op de rug is het overkleed in twee smalle, dubbele platte plooien geschikt die aan het rokdeel uitlopen. In de voering van het lijfje is midden rug een split die met veters kan toegesnoerd worden om het lijfje rond de romp te laten aansluiten. Het lange vooraan open rokdeel heeft een sleep. De stof wordt in fijne plooien tegen de taille geschikt die spits toeloopt in midden rug richting. Ter hoogte van de heupen is in de zijnaden een split aangebracht, waardoor men de zakken kan bereiken. Met linten, gevoerd door twee vertikale reeksen van vijf lussen aan de binnenzijde van het rokdeel, kan de overrok opgenomen worden in drie poffen in polonaisestijl. De mouwen reiken tot onder de elleboog, de onversierde uiteinden ervan werden vermoedelijk belegd met wit linnen gefronste stroken. De rok wordt met linten rond het middel gebonden. Een weinig extra wijdte op de heupen is over korte stroplinten gefronst. Een brede geplooide rok strook met zijdepassement geboord, belegt de zijwanden van het rokdeel van het overkleed en de onderste helft van de rok. Het weefselpatroon bestaat uit gezaaide takjes en bloemtakjes.