Het jasje in zwart zijdetaf heeft een aansluitend rompdeel en tamelijk lange schootpanden die geleidelijk verbreden en vooral in de rug wijd uitstaan. De voorpanden sluiten ter hoogte van de maag met twee haken en ogen. De kleine kraag en de brede revers zijn net als de zijranden van de voering van de voorpanden uitgevoerd in ivoor tafzijde en met geborduurde bloemenranken versierd die herinneren aan het borduurwerk op herenvesten van het laatste kwart van de 18de eeuw. De lange aangefronste mouwen hebben een kleine pof bovenaan en vernauwen dan tot aan de pols waar ze over de hand verbreden.
Het jasje is belegd met smalle zwarte zijde tresband in evenwijdige bundels, horizontaal geschikt over het rompdeel van de voorpanden, schuin over de bovenarmen, in zigzag over het rompdeel van de rug. De polsstukken en de schoot van het jasje vertonen brandebourgbezetsels (twee evenwijdige tresbandjes, aan de uiteinden met een knoop belegd), in vertikale of horizontale groepen geschikt, en driehoekige sierstiksels.
In de hals "Hirsch et Cie, Bruxelles", vermoedelijk ca 1895. Enkele jaren later werden de grote schapeboutmouwen en op de rug het zeer wijd uitstaande schootdeel versmald, om het kledingstuk aan te passen aan de nieuwe modelijn.