Prijspenning voor architectuur aan de Academie van Oudenaarde, 1821
Een jonge vrouw, met opgestoken haar, een diadeem en een lang kleed, zit naar links en kijkt naar voren terwijl ze een krans in de uitgestrekte rechterhand houdt en in de linker houdt ze de punt van een verticaal geplaatste hoorn des overvloed ; ze rust met de linker elleboog op een korte pilaar, die op een vierkantige basis is geplaatst en links, aan haar voeten, bevinden zich een winkelhaak, een rol papier en een passer; op de pilaar is een gekroond schild met het wapen van het Koninkrijk der Nederlanden bevestigd en een kleine letter S bevindt zich op de rechter benedenhoek van het voetstuk en met rondom, een geprofileerde rand en in de afsnede is MDCCCXXI ingegraveerd.
Op de keerzijde is ingegraveerd, Van wege / den koning aen / / der architecture / tot Audenaerde met rondom een geprofileerde rand.
Willem I had in 1817 besloten dat jaarlijks zilveren prijspenningen aan de verschillende kunstacademies van het land zouden geschonken worden voor hun meest verdienstelijke leerlingen. De precieze regels betreffende deze distributies werden echter pas midden 1819 vastgelegd :
- voor de primus in de vakken tekenen naar het levend model, eigen ontwerpen van regelmatige gebouwen en boetseren “ronde bosse” kon een grote zilveren medaille bekomen worden; voor de primus in de vakken tekenen naar het antiek, bouw¬kundige tekeningen naar voorbeeld en boetseren “demi bosse” een kleinere.
- de directie diende op de voorzijde van de penningen het jaar van uitreiking in Romeinse cijfers te laten graveren, en op de keerzijde het volgend opschrift:
Van Wege
den Koning
aan
(naam van de leerling)
Kweekeling
der teeken Akademie
te
(naam der stad)
- de medailles die door de instelling zelf voor andere vakken zouden uitgereikt worden moesten van een ander type zijn.
Deze prijspenning van klein formaat werd verleend voor architectuur door de academie van Oudenaarde maar de naam van de leerling werd niet ingegraveerd.