Suitepenning aan kardinaal Van Den Driessche, 1836
De buste in vooraanzicht van Van Den Driessche staat op de voorzijde met op de afsnede ervan, F. DE HONDT. F. en rondom bovenaan, CAR. FR. VAN DEN DRIESSCHE CAN. CAT. GAND. SEM. DIR. OB. 1836 ÆT 66. ; rondom is een geprofileerde rand.
Op de keerzijde staat binnen een open krans van een lauriertak (links) en een eikentak (rechts) die beide onderaan samengestrikt zijn , MITIS / ET / FORTIS. en met rondom een geprofileerde rand.
Van Den Driessche werd geboren te Oostakker op 30 oktober 1770. Hij werd priester gewijd op 20 mei 1804 en directeur van het seminarie van Gent op 14 maart 1805. Zijn voornaamste verdienste was zijn moed bij de opheffing van het seminarie door Napoleon. Door een besluit van 14 april 1813 werd de Abt de la Brue bestuurder van het bisdom Gent ter vervanging van de Bisschop Maurice de Broglie. Deze was gevangen genomen op 12 juli 1812 en opgesloten in Frankrijk.
De meerderheid van de Gentse geestelijken weigerden de la Brue te herkennen. De leerlingen van het seminarie namen hierbij de leiding. Daarom werden ze onder de wapens geroepen en naar Pruisen gestuurd. Ze waren ongeveer met 200. De directeur Van Den Driessche hield zich afzijdig omdat hem ook een gevangenneming boven het hoofd hing. Hij hernam zijn functies op 14 februari 1814.
Hij werd kanunnik en schatbewaarder van de St-Baafs-kathedraal benoemd op 8 april 1830. Hij bestuurde ook met veel inzet de zustergemeenschap van de Visitatie. Hij stierf op 24 maart 1836.
Deze medaille maakt deel uit van een reeks van 4, gewijd aan Gentse geestelijken (Van Den Driesche, Triest, Ryckewaert en Goethals) en gegraveerd door de Brugse graveur F. de Hondt.