De mantelet in zwarte ripszijde is een korte smalle kapmantel met een staande, vooraan schuin weggesneden kraag die afgezet is met een fijn geplooid kantstrookje. Een sluiting midden voor met negen haken en ogen. De voorpanden lopen uit in brede lange slippen over de rok. De korte rugpanden lopen benedenwaarts naar midden rug toe. De langere zijpanden omvatten de armen en vertonen een pof bovenaan. Een driehoekig inzetstuk tussen zij- en voorpanden ter hoogte van de elleboog geeft de arm een weinig bewegingsvrijheid. De mantelet is op de voorpanden langs zij- en onderranden en op de rug- en zijpanden langs de onderrand afgezet met één of twee gefronste kantstroken, die midden rug zeer lang zijn en over de tournure liggen (in deze periode lag de grootste omvang van een rok aan de achterzijde, de rok stond daar uit over een vulling). Het kapmanteltje is herhaaldelijk belegd met zijdepassementen in de vorm van gestileerde blad- en bloemtakken en met kwastjes en koordjes die veelal de passementversiering vergezellen. Op de voering ter hoogte van het middel staan linten om het manteltje rond het lichaam te bevestigen