De zoon die zijn vader onthoofdt
Een jongeman staat op het punt om met een zwaard het hoofd van een oude man af te hakken. Het gruwelijk tafereel verwijst naar de Gentse legende van de Hoofdbrug. Na een opstand veroordeelt graaf Lodewijk van Male een vader en zijn zoon tot de dood. De rechter vonnist dat degene die bereid is de ander te onthoofden gratie krijgt. De vader ontbloot zijn hals, klaar om te sterven. Maar wanneer de zoon uithaalt met het zwaard gebeurt het onverwachte: de kling komt los uit het gevest en boort zich met de punt in het houten brugdek. Een goddelijke tussenkomst! Vader en zoon krijgen hun vrijheid terug.
Het schilderij kwam in 1608 in de schepenkamer van de Keure te hangen, de raadzaal in het Gentse stadhuis waar de schepenen recht spraken. Het tafereel was bedoeld als stichtend voorbeeld en waarschuwing voor de schepenen. De legende bevat namelijk een duidelijke morele les: welke misdaad vader en zoon ook begaan hebben, een straf die aanleiding geeft tot een nog grotere misdaad, kan in de ogen van God nooit rechtvaardig zijn. Via zijn tussenkomst wijst God de rechters erop dat vonnissen correct en rechtvaardig moeten zijn.
Het tafereel speelt zich af op de Hoofdbrug of Onthoofdingsbrug, bij het Gravensteen. Deze brug deed tot in de 16de eeuw dienst als executieplaats. Eeuwenlang prijkte op de borstwering van de brug een beeldengroep die de legende afbeeldde. Het Gravensteen is te zien op de achtergrond en is voorgesteld zoals hij er grotendeels zou blijven uitzien tot aan de ontmanteling aan het einde van de 19de eeuw. De burcht is nog helemaal ingebouwd tot tegen de omwalling, omringd met kleine huizen van de Oudburg. De donjon torent boven de omgeving uit. Links ervan staat het zogeheten ‘Huis van de graaf’ met de adelaar op de top. Verder op de achtergrond is het klooster en de kerk van de Augustijnen te zien.
Hoewel de voorstelling van het schilderij duidelijk is, stellen zich enkele problemen in verband met de opschriften. Er komen drie teksten voor. Twee opschriften zijn in het Middelnederlands, de derde in iets dat op Frans lijkt. Op de wambuis van de zoon staat te lezen: “Ripeluple en(de) hare Mccc lxxi". Op de voorgrond, onder de knieën van de vader, staat in gotische sierletters: “Dits de wettelichede der Stede van Ghendt / de boets hem die hier es Ontrent”, ondertekend met “P. heelant”. Helemaal onderaan, over de volledige breedte van het doek, is een zwarte band uitgespaard waarop met gouden letters staat geschreven: “Ae Gandt Le en Fandt Fraepe Sae Pere Se Taete Desuu / Maeis Se Heppe Rompe - Si Grace De Dieu. m ccc lxxi.”
Voor de eerste tekst is nog geen verklaring gevonden, omdat de betekenis van het woord “Ripeluple” ons ontgaat. De tweede tekst betekent zoveel als: “Zo treedt te Gent de Wet op, voor wie hier terechtkomt betekent dit het einde". Wie de ondertekenaar, P. Heelant, is, is echter niet bekend. De tweeregelige tekst onderaan vat de legende samen. In (hedendaags) Frans zou het opschrift moeten luiden: “À Gand, l'enfant frappe son père sa tête dessu. Mais son épée rompe, grâce à Dieu.” De schilder was duidelijk niet vertrouwd met de Franse taal, want de schrijfwijze beantwoordt niet aan de historische orthografie.
De kledij van de figuren op het schilderij is een bizarre mix van middeleeuwse tabbaarden, Romeinse wapentunieken en oosterse gewaden. De schilder deed duidelijk pogingen om zijn personages in een ander, ouder tijdperk te situeren om zo de idee te versterken dat hier een oude legende wordt uitgebeeld. Misschien mag daaruit worden besloten dat de opdrachtgever – de Gentse schepenen – de schilder alle vrijheid gaf om het thema volgens eigen inzichten vorm te geven.