Volgens Roger Van den Driesche zou dit kerkinterieur te identificeren zijn met het interieur van de Sint-Pieterskerk. Hij geeft daarvoor de volgende verklaringen: "Genomen naar het noord-oosten ziet men dadelijk dat men hier staat voor een kerk met een vier traveeën diep koor met halfronde sluiting en kooromgang. Op de kooromgang noord, bemerkt men een door zuilen gescheiden aanbouw. Dit stemt ons inziens overeen met het koor van het Rode plan genomen ter hoogte van de Sint-Denijskapel. Onder de ramen van het koor loopt een triforium wat zou kunnen kloppen met de tekeningen van Arent van Wijnendaele. De transept (even hoog als de middenbeuk) bezit eveneens een triforium en geen venster in de oostmuur. Het koor en het schip worden gescheiden door een dokzaal bestaande uit drie spitsbogig afgedekte doorgangen rustend op twee zuilen. Links en rechts zijn altaren aangebracht. Boven het dokzaal staat een kalvarieberg. Van de benedenkerk zijn drie beuken afgebeeld die gescheiden worden door kruisvormige pijlers met in de hoeken ingewerkte posten, wat nagenoeg in overeenstemming is met het Rode plan. De eerste afgebeelde travee van de zijbeuk vertoont een dubbele omgang. Hoewel dit in tegenspraak schijnt te zijn met hoger genoemd plan, mag toch niet uit het oog worden verloren dat de kans open blijft dat de noordzijbeuk (die op dit plan heel wat breder werd getekend) kan opgedeeld zijn geweest in zijkapellen." Maar Carel Van de Velde en A . De Schryver betwijfelen dit en zijn van mening dat het hier om een louter fictieve voorstelling gaat.
In 1922 werd door de Commissie van Burgerlijke Godshuizen het schilderij uit het meisjesweeshuis gehaald en aan de stad teruggeven en ondergebracht in het museum.