Penning voor de oprichting van het Grootoosten van België met koning Leopold als beschermer
Op de voorzijde staat een feniks met gespreide vleugels die uit het vuur komt en hij heeft in zijn poten een passer en meetlat en in zijn bek een acaciatak ; links staan twee kolommen met de letters J en B en rechts bovenaan een stalende zon ; rondom bovenaan, RESURGENS TENEBRAS VERA LUGE DIMOVET en onderaan links, langs de geprofileerde rand, JOUVENEL INV.
Op de keerzijde staat bovenaan een stralende ster en daaronder, AD MAJOREM DEI GLORIAM / FELICIB. AUSPICIIS / LEOPOLDI BELGAR. REGIS / PRIMO RECTORE F:. J. DEFRENNE / MAGNUS ORIENS CONDITUR / BRUXELLIS / XXIII DIE DUODEC. MENSIS / A.L. VMDCCCXXXII ; onderaan een winkelhaak en rondom een geprofileerde rand.
(vertaald luidt dit: Tot Gods glorie, onder de gelukkige bescherming van Leopold, koning der Belgen, werd het Grootoosten in Brussel op de 23ste dag van de 12de maand van het jaar van het licht 5832 door de Eerste Grootopziener, Broeder J. Defrenne, opgericht.
Na de onafhankelijkheidsverklaring van België erkennen de meeste Belgische Loges Prins Frederik niet langer als Grootmeester. In haar zitting van 16 januari 1833 beslist de Grootloge van Bestuur van de Zuidelijke Provinciën zich om te vormen in Grootoosten van België (Grand Orient de la Belgique). Dit geschiedt op 23 februari 1833 en gaat gepaard met de goedkeuring van de nieuwe statuten van de Orde. Beide zittingen hebben plaats onder het voorzitterschap van J. Defrenne, Eerste Opziener van de Grootloge van Bestuur en hoogste in rang na gewezen Grootmeester Prins Frederik.
Joseph Defrenne (1767-1848). Stichter van het Grootoosten van België was voorlopig leider van de Belgische Vrijmetselaars na de Revolutie van 1830.
Tijdens de tafelloge (het banket) dat op de zitting volgt, nemen de aanwezigen kennis van de penning die ter gelegenheid van de gebeurtenis geslagen werd. Vooraf werd koning Leopold I trouwens met een exemplaar bedacht. In een aan J. Defrenne gerichte brief verheugde de vorst zich in de bloei van de Vrijmetselarij. Tevens stortte hij 500 gulden in de armenbus, de z.g. "zak der weduwe".