Hondepenning: Ledeberg, driehoek, 1902, nr. 37
N.2219 1/6 :Vz.I90I / LEDEBERG / ingeslagen 37 en een verhoogde rand.Kz.Blanco met een verhoogde rand.Achthoekig, brons, 19,3 x 19,3 mm, bovenaan doorboord met een S-vormige draaglus.N.2219 2/6 :Vz.I90I / LEDEBERG / ingeslagen 38 en een verhoogde rand.Kz.Blanco met een verhoogde rand.Achthoekig, wit metaal, 19,3 x 19,3 mm, bovenaan doorboord.N.2219 3/6 :Vz.I902 / LEDEBERG en een verhoogde rand.Kz.Ingeslagen, 302 en een verhoogde rand.Driehoekig met bovenaan een lus, wit metaal, 22,5 x 23,- mm, bovenaan S-vormige draaglus.Een identiek exemplaar met nr. 301 onder N.24N.2219 4/6 :Vz.I9I0 / ingeslagen 293 / LEDEBERG en een verhoogde rand.Kz.Blanco met een verhoogde rand.Schildvormig, brons, 25,7 x 19,1 mm, bovenaan doorboord met een S-vormige draaglus.N.2219 5/6 :Vz.Tekst verdiept, LEDEBERG (gebogen) / 1916 / 1048 Kz.Blanco.Rond, lood-legering, 27,2 mm Ø, bovenaan doorboord met een S-vormige draaglus.N.2219 6/6 :Vz.Tekst verdiept, LEDEBERG / 1917 / 298 Kz.Blanco.Rond, lood-legering, 19,7 mm Ø, bovenaan doorboord met een S-vormige draaglus.
}Gent was waarschijnlijk de eerste Belgische stad die een hondenbelastingpenning invoerde. Het betreffende gemeentebesluit werd door het Koninklijk besluit van 3 maart 1881 bekrachtigd. Enkele speciale hondensoorten betaalden 20 frank, de rest 5 frank met vrijstelling voor trekhonden, herdershonden en nog zogende dieren. De belasting werd regelmatig door een gemeentereglement verlengd of verhoogd, de laatste verlenging gebeurde in zitting van 26 november 1959 voor de periode van 1 januari 1960 tot eind 1964. Maar in zitting van 17 december 1962 werd besloten om vanaf 1 januari 1963 geen hondenmedailles meer af te leveren. Gent is hiermee wellicht de Belgische stad, die het langst hondenmedailles heeft gekend. Deze hondenpenningen zijn van de deelgemeente Ledeberg. Bibliografische referenties:A. DESPRETZ, Omtrent Gentse en andere hondepenningen, een Kynosematologische bijdrage, in het Jaarboek van het Europees Genootschap voor Munt- en Penningkunde 1988, p. 37 à 92.