Portret van Joan d'Huyvetter
De schenking Grandmoulin-Carbonelle
Deze schenking omvat zowat tweehonderd kunstvoorwerpen van zeer uiteenlopende aard; schilderijen, aquarellen, gravures, meubels, zilverwerk, ceramiek en allerlei andere kunststukken. Ze werden aan de Stad Gent geschonken door nakomelingen van de vroegere Gentse kunstverzamelaar Joan d'Huyvetter, met name: wijlen Eugène Grandmoulin, ere-notaris en zijn dochter Andreé Carbonelle, beide van Doornik.
Op enkele uitzonderingen na, zijn de geschonken stukken allen herkomstig uit de vroegere verzameling van Joan d'Huyvetter (1770-1833) zelf. Deze vooraanstaande figuur was in het begin van de 19de eeuw pleitbezorger te Gent. Hij had een grote belangstelling voor de Letteren en de Schone Kunsten en was een actief lid van verschillende genootschappen die de bloei van de kunsten beoogden en zich toelegden op de studie van ons artistiek en oudheidkundig verleden. Hij was jarenlang een van de directeurs van de Koninklijke Kunstacademie te Gent en ook een ijverig verzamelaar. Zijn huis aan de Hoogpoort was een echt museum, dat een grote bekendheid verwierf en dat bezocht werd door talrijke persoonlijkheden, onder wie wij slechts Koning Willem I en (in 1832) Koning Leopold I, vermelden.
Een groot gedeelte van zijn verzameling werd in 1851 geveild. Het Louvre te Parijs en het Victora- en Albertmuseum te Londen bezitten prachtwerken die uit de verzameling d'Huyvetter afkomstig zijn. Toch bleven heel wat stukken in familiebezit tot zij eigendom werden van erenotaris Grandmoulin en diens dochter mevrouw Carbonelle, nakomelingen van Stéphanie d'Huyvetter, dochter van Joan. Het zijn deze stukken die eigendom werden van de Stad Gent.
De schenking Grandmoulin-Carbonelle heeft het kunstpatrimonium van het Bijloke museum op uitzonderlijke wijze verrijkt. De schenkingsakte werd op dinsdag 3 november 1959 op het Gentse stadhuis ondertekend door Meester Heyse, notaris te Gent en Meester Hachez, notaris te Doornik. Eén van de bepalingen van de schenking was dat de eigenaars zich hun leven lang het genot voorbehielden van de verzameling. Niettemin besloot mevrouw Andreé Carbonelle in 1965, en later in 1967 en 1972 reeds de kunstwerken naar het Bijlokemuseum te laten overbrengen om er gegroepeerd tentoongesteld te worden ter nagedachtenis van Joan d'Huyvetter.
Tussen Joan d'Huyvetter en het Oudheidkundig Museum van de Stad Gent bestonden inderdaad hechte banden. Vanaf haar ontstaan op 22 januari 1824, was Joan d'Huyvetter lid van de lokale Comissie der Monumenten. Als actief lid van die commissie beval hij 1832 het Stadsbestuur aan om de koperen insculpatieplaten met de merken der Gentse goudsmeden aan te kopen. Deze zijn vandaag de dag een van de topstukken van de collectie van het STAM (Bijlokemuseum). Het is ook door een verslag van Joan d'Huyvetter dat het schilderij met het Doopsel van Keizer Karel (ook deel van de collectie van het STAM) in 1833 veilig werd ondergebracht in de verzamelingen van de Stad. Daarnaast stelde hij, samen met andere leden van de commissie, in oktober 1833 de stichting van een Historisch museum voor aan het Stadsbestuur. Op haar vergadering van 27 oktober 1833 werd aan de commissie het gunstig advies van het stadsbestuur bekend gemaakt in verband met die stichting. Het verslag van die vergadering vermeldt echter dat Joan d’Huyvetter niet aanwezig kon zijn om dit goede nieuws te vernemen, maar de secretaris kreeg de opdracht hem dit nieuws schriftelijk mee te delen. Een paar weken later, op 11 november 1833, overleed Joan d’Huyvetter. Hij had nog de vreugde gekend de stichting te vernemen van het museum, waar meer dan een eeuw later, een deel van zijn eigen verzameling werd opgenomen dank zij de edelmoedigheid van zijn nakomelingen die hem daardoor wilden eren.