Gedenkpenning voor het toneelfestival van de Vlaemsche Ster uit Ieper, 1881
Bovenop een opkrullend veld staat het wapenschild van Ieper gehouden rechts door een staande leeuw die naar rechts kijkt en een kanon op zijn schouder houdt en dat alles omgeven rechts en links door een lauriertak en met rondom een geprofileerde rand.
Op de andere zijde is binnen een krans van twee lauriertakken die onderaan samen gestrikt zijn, ingegraveerd, VLAEMSCHE STER / YPEREN (de N is in spiegelschrift) / Tooneelkundig festival / 1879-81 en met rondom een geprofileerde rand.
Net als in 1861 (A2013-64) werd door de Vlaamse Ster uit Ieper een toneelfestival ingericht dat ditmaal liep over twee toneelseizoenen. Hoewel het niet echt een wedstrijd was werden de deelnemers gevraagd een blijspel en een drama ten tonele te voeren. Als Gentse deelnemers kwamen naast de Fonteinisten ook de spelers van Het Nederlands Toneel op de planken.
De Fonteine kwam in de eerste reeks, seizoen 1879-1880, aan de beurt terwijl hun Gentse opponenten in het tweede reeks mochten aantreden.
Op zondag 20 februari 1881 voerde de inrichtende maatschappij Vlaemsche Ster het toneelstuk “Martha de Krankzinnige” op waarna de gedenkpenningen werden overhandigd aan alle deelmenende toneelgroepen. Verder werden geldprijzen uitgeloot. De hoofdprijs van 100 frank was voor De Jonge Toneelliefhebbers van Schaarbeek terwijl het Gentse deelnemers de andere twee prijzen bekwamen : Het Nederlands Toneel kreeg 75 frank en de Fonteinisten 50 frank.
Het was opmerkelijk dat beide Gentse maatschappijen samen deelnamen aan dit festival want later in het jaar 1881 zou de verstandhouding merkelijk bekoelen.
In 1871 werd te Gent Het Nederlands Toneel opgericht. Het was het eerste Gentse Nederlandstalige beroepstoneel en werd als dus danig gesubsidieerd door het Stadsbestuur, al was de toelage veel minder dan voor het Franstalig toneel. De Gentse krant “Gazette van Gent” was zeer opgezet met dit gezelschap en berichtte hierover herhaaldelijk, zelfs met de stelling dat hun prestaties ver stonden boven de vertoningen van de toenmalige Gentse amateur toneelmaatschappijen, Van Crombrugghes Genootschap, de Volksvrienden en de Fonteinisten. Deze laatste kropen in hun pen om op 4 mei 1881 de krant van antwoord te dienen en te stellen dat “het hun niet voegt een oordeel over hen zelven te vellen en dat zij liever aan het kunstminnend publiek overlaten om te beslissen in hoeverre bovengenoemde beoordeling geheel en al met de waarheid overeenkomstig is”.
In hetzelfde jaar bekwamen de amateurtoneelmaatschappijen van het stadsbestuur een toelage voor hun vertoningen tijdens de Gentse feesten terwijl Het Nederlands Toneel, dat gesubsidieerd was, er geen kreeg wat ditmaal op veel protest van de krant kon rekenen.
Bruikleen van de rederijkerskamer De Fonteine.