japon van het type "sack" of "robe à la française" bestaande uit een overkleed en een rok. De japon werd gedragen over heupverbredingen van wisselend formaat: kleine paniers of zijhoepels voor gewoon gebruik en brede hoepels voor galadracht.
Het vooraan en opzij aansluitend lijfje van het overkleed heeft een diepe ronde halsuitsnijding (waarin een smal gefronst strookje wit linnen of kant gedragen werd) en eindigt op een lange stompe punt. Het lijfje is midden voor en midden achter telkens met twee baleinen verstevigd en wordt midden voor met veters gesloten. Op de rug is het overkleed in twee smalle platte plooien geschikt die over het rokdeel uitlopen. In de voering van het lijfje is midden rug een split die met veters kan toegesnoerd worden om het lijfje rond de romp te laten aansluiten.
Het lange vooraan open rokdeel van het overkleed heeft een sleep. De stof wordt op de rug in fijne plooien tegen de taille geschikt, die naar het midden spits toeloopt. In de zijnaden is ter hoogte van de heupen een split aangebracht waardoor men de zakken kan bereiken. Eronder zijn stroplintjes bevestigd waardoor het zijdelings uitstaan van de japon kan geregeld worden. Met twee opzij in de lenden aan de voering van het rokdeel vastgezette linten met een haakje en twee ringetjes, op dezelfde plaats maar aan de bovenzijde, kan het rokdeel opgenomen worden en tot drie poffen geschikt in polonaisetijl. De aansluitende mouwen reiken tot aan de elleboog. Wit linnen of kanten stroken werden erin gedragen. De rok wordt met linten rond het middel gebonden, extra wijdte op de heupen wordt over stroplinten gefronst.
De japon is belegd met geschulpte stroken die geplooid zijn langs het décolté (smal), langs de randen van het rokdeel van het overkleed (twee brede), over het onderste derde van de rok (twee brede) en die samengefronst zijn langs de mouwuiteinden, langs de zakopeningen en de lagergeplaatste stroplinten (smal).
Naaisporen op lijfje en rok wijzen erop dat de japon ca. 1780 aangepast werd aan de toen heersende mode. De originele vorm is mogelijk tien jaar ouder, ook de versiering van het weefsel wijst in die richting.
In het weefselpatroon wisselen de smalle en brede vertikale strepen af met stroken bloemtakjes, kleine bloemenruikers of bloemencomposities met slingerlinten.