Bolrond lichaam met zwakke draairibbels en lensbodem met uitgeknepen standring. Cilindrische hals, door zwakke draairibbels afgescheiden van de schouder. Hoge bandvormige rand met uitgeknepen sneb. Vertikaal oor met ronde doorsnede. De bovenaanzet staat op het randuiteinde. Op basis van de vormkenmerken en ook van de ooraanzet kan het voorwerp wellicht in de 13de eeuw geplaatst worden. De kan, in donkergrijs aardewerk, werd in 1904 gevonden bij het uitgraven van de kelder in het huis van de heer Van de Walle, Zuivelbrugstraat Gent en behoorde tot de collectie van J. Maertens de Noordhout.