Driearmige kandelaars op ronde voet, met gecanneleerde en naar onder toe verjongende stam. Op de stam is een vaasvormige bekroning aangebracht waarin de drie armen met kaarsenhuls zijn bevestigd en die afgedekt wordt met een lauwerkrans waarin pijlenkoker en bloemenkrans zijn verwerkt. De merken op de rand van de voet zijn: de stadskeuren van Gent (helm en gekroonde G), het jaarcijfer voor 1781 en het meesterteken van edelsmid Paulus.
In het boek van J. Casier en P.bergmans, 'L'Art ancien dans les Flandres. Mémorial de l'exposition rétrospective organisée à Gand en 1913', deel II, p. 28 -29, worden deze kandelaars, toen eigendom van Arnold de Kerchove d'Ousselghem (1844-1919) uit Gent, afgebeeld en verkeerdelijk toegeschreven aan P.J.J. Tiberghien en gedateerd 1787. Het jaarcijfer werd verkeerd gelezen en het merk onjuist geïnterpreteerd. Vermoedelijk waren de kandelaars in 1877 in het bezit van zijn schoonvader baron Victor de Neve de Roden in Gent.
De kandelaars werden in 1955 door antiquair Ch. Van Hove te Brussel te koop aangeboden. De aankoop werd uitvoerig besproken in de museumcommissie. Er werd advies gevraagd bij experten als M. Willems, bestuurder van Galerie Giroux te Brussel, mevrouw Bara, eertijds attachée bij de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel en M. H. De Coster, goudsmid te Brussel. Uiteindelijk kocht de Stad Gent de kandelaars in 1955 aan.