Op deze allegorische voorstelling van het terreurbewind van Alva zit de hertog Alva links op een troon, omringd door edelen en geestelijken die hem boze raad geven. Onder hen bevindt zich kardinaal Granvelle die hem met een blaasbalg wraak en moordlust inblaast. De duivel achter hen spiegelt hen als beloning voor hun wrede daden de keizerkroon en de pauselijke tiara voor. Voor Alva knielen zeventien vrouwen neer, waarvan zes met een wapenschild. Zij zijn geketend en verpersoonlijken de Zeventien Provinciën. De wapenschilden zijn deze van Holland, Brabant (verdoken), Zeeland, Vlaanderen (verdoken), Gelderland en Friesland. Voor hen verscheurt Alva een charter; andere verscheurde charters liggen op de vloer. Achter hen staan vertegenwoordigers van de adel en de Statenvergaderingen. Zij staan op palen in plaats van op voeten en houden de hand voor de mond om hun vrees om te bewegen en te spreken aan te tonen. Zo ontlopen ze een confrontatie met de 'Bloedraad' wat mogelijk een confiscatie van hun bezittingen tot gevolg zou hebben. Op het achterplan worden trouwens een aantal terechtstellingen uitgevoerd waaronder deze van Egmont en Hoorn in het midden rechts. Links en rechts van het plein is een schavot opgesteld waarrond een talrijke menigte staat. Het bloed vloeit van het schavot in een vijver waaruit de landvoogdes Margaretha van Parma de geconfisqueerde goederen vist. Opmerkelijk is de spaarpot op de trede naast de troon van Alva. Deze is een verwijzing naar de geldhonger van Alva en tevens een aangeven van de strijd om de Tiende Penning.
Het schilderij is geïnspireerd op een prent van Jan Pietersz. van de Venne uit 1622 die op haar beurt refereert aan oudere prenten waarvan de oudste dateert van 1569. (De spaarpot komt niet voor op prenten van voor 1571).
Het thema is in de politieke propaganda na het einde van het Twaalfjarig Bestand (1621) tussen Noord en Zuid bijzonder populair geweest. Talrijke schilderijen met dit onderwerp bleven bewaard, o.m. in het Zeeuws Museum (Middelburg), het Centraal Museum (Utrecht), het Prinsenhof (Delft), het Museum voor Schone Kunsten (Brussel), het kasteel van Beloeil en het kasteel van Ooidonk.
De zussen van mevrouw Maertens de Noordhout, nl. mevrouw Ophoven, mevrouw Capelle en gravin d'Hespel de Flencques, hebben ter nagedachtenis aan haar dit schilderij samen met andere objecten aan het museum geschonken in 1955.