In een cirkel op de voorzijde zit een leeuw in vooraanzicht met het Ieperse wapenschild tussen zijn achterpoten en een zuil tussen zijn voorpoten ; buiten de cirkel in de vier hoeken, I / 7 / 4 / 3
Op de keerzijde in een versierde cirkel staat het monogram van Ieper en buiten de cirkel in de vier hoeken, I / 6 / 7 / 0
Reeds van in de middeleeuwen bestonden in de Ieperse gilden ook “Brandgezellen”. Ze werden ingezet om de branden te bestrijden die regelmatig uitbraken in de, hoofdzakelijk, houten woningen van de stad.
In 1743 werd door de schepenen van de stad Ieper een nieuw reglement voor de brandbestrijding uitgevaardigd. Men had vastgesteld dat brandbestrijders soms niet werden toegelaten tot het brandende pand. Ze werden er tegengehouden door de ordediensten omdat ze zich niet konden legitimeren, daarom voorzag artikel XX van het nieuwe reglement de invoering van een insigne met de wapens der stad. Zowel de brandgezellen, de brandmeesters als de waterdragers moesten het dragen. Alexander de Somer leverde 300 gegoten kentekens voor de som van 13 gulden terwijl het korps slechts uit 130 man bestond. Voor de keerzijde van de penning werd gebruik gemaakt van een oudere gietvorm uit 1670 met het monogram van de stad. Deze datum heeft dus geen betekenis in verband met het kenteken.
De drager van het kenteken moest het, na het verlaten van het korps, overlaten aan zijn opvolger waardoor deze kentekens veel slijtage vertonen. Ze werden gebruikt tot 1823 toen de brandblussers de naam “pompiers” kregen en een ronde draagpenning ontvingen.
Van dit exemplaar ontbreekt het draagoog, waarschijnlijk afgebroken in het gebruik, en het werd vervangen door een doorboring en een lint.
De gietvormen zijn in het bezit van de stad Ieper gebleven. Een nagegoten kopie van dit kenteken bevindt zich eveneens in deze verzameling onder N.00174.