STA M
Gentbezettestad

Gent, bezette stad

1914/1918

Gent, bezette stad

Door de Duitse inval van 4 augustus 1914 wordt België meegesleept in de Eerste Wereldoorlog. Eind oktober stabiliseert het front zich aan de IJzer. De oorlogvoerende partijen graven zich in voor een moordende stellingenoorlog, die meer dan vier jaar zal duren. Gent ontsnapt tijdens de inval aan het ergste. De stad wordt evenmin zwaar beschoten, zij komt relatief ongehavend uit het conflict. Dit betekent niet dat de oorlog zonder gevolgen blijft voor de Gentenaars. Net als voor de overgrote meerderheid van de Belgen betekenen de oorlogsjaren vier jaar bezetting, ellende, honger en steeds moeilijker levensomstandigheden. Bij de herdenkingen van de Eerste Wereldoorlog ging de grootste aandacht tot nu toe naar de Duitse inval, de wreedheden, die er mee gepaard gingen, en het IJzerfront. Het STAM focust in ‘Gent, bezette stad’ op het dagelijks leven van de Gentenaars.
Een tweede verhaallijn is het belang van fotografie als historische bron: als bron van informatie, maar ook als middel tot propaganda. Tussen de zomer van 1917 en de herfst van 1918 maakt een team van ongeveer dertig Duitse kunsthistorici, fotografen en architecten meer dan 10.000 foto-opnames van de belangrijkste Belgische monumenten en kunstwerken. Daarvan zijn er 1061 in Gent gemaakt. De tentoonstelling combineert een aantal van deze opnames, die vandaag bewaard worden in het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (K.I.K.) in Brussel, met tekst- en beeldmateriaal uit het Stadsarchief Gent en andere archieven.

Het begin van de Eerste Wereldoorlog

Op 4 augustus 1914 valt het Duitse leger ons land binnen. Tijdens de opmars door België maakt het Duitse leger zich schuldig aan diverse wreedheden: steden worden ongenadig onder vuur genomen en in sommige gevallen in brand gestoken. De burgerbevolking wordt evenmin ontzien, wat leidt tot een grote vluchtelingenstroom. De gevolgen van de aanval op Mechelen (27 augustus) en Dendermonde (tussen 4 september en 7 oktober) zijn voelbaar tot in Gent. Tussen eind augustus en midden oktober arriveren er ca. 45.000 vluchtelingen in de stad. Na de stabilisatie van het IJzerfront eind oktober keren de meeste vluchtelingen terug. Tijdens de eerste dagen na de inval heerst er in verschillende steden een anti-Duitse sfeer. Verschillende Duitse families zijn genoodzaakt de stad te verlaten. De Duitse wreedheden, vooral de brand van de Leuvense universiteitsbibliotheek, zorgt internationaal voor grote verontwaardiging. Door deze wreedheden krijgt de oorlog snel de allure van een strijd tussen ‘beschaving’ en ‘barbaarsheid’. Om het beeld van Duitsers als (cultuur)-barbaren enigszins bij te stellen wordt in het najaar van 1914 de Kunstschutz opgericht. Hoe tegenstrijdig dit in 1914 ook klinkt, deze organisatie heeft de opdracht het Belgisch kunstbezit beter te beschermen. Het spreekt vanzelf dat bij dit alles de grens tussen ‘bescherming’ en ‘propaganda’ flinterdun is. De Duitse professor Paul Clemen (1866–1947) wordt hoofd van de Kunstschutz in België en alle andere door Duitsland bezette gebieden.

Auto Palace aan de Tentoonstellingslaan

Leven ingemetseld in een bezette stad

Op 12 oktober 1914 arriveren Duitse troepen in Gent. Als hoofdplaats van het Vierde Etappegebied, een militaire zone die West- en Oost-Vlaanderen en een stukje Henegouwen omvat, staat de stad onder direct militair bestuur, wat betekent dat de bezetting er nog harder is dan in de rest van het land. Ieder contact met de rest van België is nagenoeg onmogelijk. Pers en post worden streng gecensureerd, politieke berichtgeving is verboden. Het dagelijks leven wordt beheerst door voortdurende opeisingen. In het stadscentrum nemen de Duitsers een toenemend aantal gebouwen in beslag, te beginnen met alle kazernes. De Kouter fungeert als de centrale uitvalsbasis met o.a. de Kommandantur en de Pass-Zentrale. Wapens worden bewaard en hersteld in het Gravensteen, bier en wijn gestockeerd in het Groot Vleeshuis en groenten in het Pand. Soldaten revalideren in hotels, scholen en in het Casino aan de Coupure. Het Belfort doet dienst als uitkijkpost voor piloten. Het wagenpark van het leger wordt ondergebracht in loodsen in de haven. Met ca. 12.000 militairen is het leger zeer zichtbaar aanwezig. Duitse vlaggen wapperen aan gevels, aan muren en bomen hangt Duitse bewegwijzering en cafés krijgen Duitse namen. Het station Gent Sint-Pieters is het centrale spoorwegknooppunt voor het transport van troepen en materieel van en naar het front. Al geruime tijd communiceert de overheid via tekstaffiches met de bevolking, maar tijdens de bezetting neemt het aantal muurberichten opvallend toe. De affiches lichten de bevolking in over alle maatregelen. Ze worden meestal uitgevaardigd door de Duitse (militaire) bezettende overheden, de Belgische overheden (al dan niet in opdracht van de bezetter) en de lokale voedselcomités.

582 2
582 Beeld 007

Het Belfort doet dienst als uitkijkpost voor piloten

Beeld 032

Identiteitscontrole

De Duitse militaire overheid voert de identiteitskaart met foto in. Belgen zijn verplicht de kaart bij zich te dragen. In eerste instantie is een identiteitsbewijs enkel nodig om het Etappegebied te verlaten, vanaf 1916 wordt iedereen verplicht er een te laten maken. Vier jaar lang komt de Belg dus niet verder meer dan zijn eigen gemeentegrens, tenzij hij of zij de nodige documenten kan voorleggen.
Voor al deze foto’s is een aanzienlijke hoeveelheid fotopapier nodig, maar de voorraad voor beroepsfotografen is beperkt. Ze nemen daarom vaak een groepsfoto, waaruit de gezichten gesneden worden om op de identiteitskaart te kleven.

Station Gent Sint-Pieters is het centraal spoorwegknooppunt

Schaarste en honger

Van in het begin van de oorlog is de voedselbevoorrading het grootste probleem. De binnenlandse productie is ontoereikend, de Britse maritieme blokkade belet de invoer van levensmiddelen en dan zijn er nog de vele Duitse opeisingen. De Stad Gent richt al op 8 augustus 1914 een Stedelijk Comité der Volksvoeding op, dat gratis soep en brood uitdeelt. In het najaar wordt de voedselsituatie evenwel kritiek. Op 23 oktober 1914 wordt in Brussel het Nationaal Hulp- en Voedingscomité opgericht, dat uitgroeit tot de motor achter de nationale hulpverlening. Het voedsel wordt in de Verenigde Staten aangekocht door de Commission for Relief in Belgium. De distributie in België zelf is, via een netwerk van provinciale en lokale comités, in handen van het Nationaal Comité. Het voedsel wordt gerantsoeneerd verkocht in ‘Amerikaanse’ winkels. In 1916 zijn meer dan 60.000 inwoners van Gent afhankelijk van deze voedselhulp. In de loop van de oorlog neemt het Comité steeds meer taken op zich, zoals de organisatie van soepkeukens, melkuitdelingen en schoolmaaltijden, het uitdelen van kledingstukken, werklozensteun, pakjes voor krijgsgevangen en geïnterneerde soldaten. Naast het Nationaal Comité zijn er nog een dertigtal kleinere hulporganisaties actief in Gent. Maar de verschillende initiatieven voor hulp tonen slechts een kant van de medaille. Schaarste betekent in veel gevallen ook hamsteren, zwarte markt en woekerprijzen. ‘Nieuwe rijken’ worden smalend ‘baron Zeep’ genoemd: door het tekort aan zeep wordt het maken van ersatz zeep bijzonder winstgevend.

Affiche 003
Beeld 031

Verdeling van kleding, Casino Coupure

Beeld 048

Propaganda en censuur

Op 30 oktober 1914 kopt De Gentenaar ‘Wij zijn hier weer!!’. Na 18 dagen gezwegen te hebben, richten wij weer ons dagelijks woord tot onze lezers’. Tijdens de bezetting zijn alle kranten onderworpen aan de strenge Duitse censuur. Toch blijven Het Volk, Vooruit, De Gentenaar, Gazette van Gent en Le Bien Public de hele oorlog min of meer verschijnen. De nieuwshonger is groot: in 1915 haalt De Gentenaar een oplage van 45.000 exemplaren, Het Volk van 35.000 en Vooruit van 20.000. Alleen La Flandre libérale en Het Vaderland weigeren te verschijnen onder Duitse censuur. Vanaf 11 januari 1915 is de verkoop verboden van alle kranten, die niet in Gent worden gecensureerd. Naast de vertrouwde kranten verschijnen ook verschillende nieuwelingen, die volledig worden gefinancierd door de Duitsers. In Gent zijn er drie activistische kranten. Het anders voorstellen van nieuwsfeiten, het manipuleren van foto’s …het is van alle tijden. De Duitse bezetter probeert met affiches zijn imago te redden en er verschijnen foto’s waarop Duitsers voedsel uitdelen aan de bevolking.

Zeppelin

Neergestorte zeppelin

Een ander mooi voorbeeld is het verhaal van de neergestorte zeppelin in Gent. In de nacht van 6 op 7 juni 1915 slaagt de Britse piloot Reginald Warneford er in om een Duitse zeppelin neer te halen. Het brandende luchtschip vat vuur en stort neer op het Visitatieklooster in het centrum van Sint-Amandsberg. Daarbij komen burgers en op één na alle bemanningsleden om het leven. De Duitsers willen doen geloven dat een geallieerd luchtschip is getroffen. In de — gecensureerde — persberichten wordt de nationaliteit van de zeppelin angstvallig verzwegen, maar voor de Gentenaars bestaat er geen enkele twijfel dat het om een Duits luchtschip gaat.


De donkere kamer van de Photographische Abteilung van de Kommandantur Gent

Photographische Abteilung van de Kommandantur

In de Kommandantur, het administratieve hart van de bezettingsmacht, kunnen burgers terecht voor voedselbonnen en toelatingen allerhande. Eind 1915 wordt een fotografische afdeling opgericht. De Photographische Abteilung van de Kommandantur Gent houdt amateurfotografen nauwlettend in het oog en controleert hun toestellen. De werkomstandigheden van de beroepsfotografen worden hoe langer, hoe moeilijker: zij moeten alle foto’s voorleggen, hun werk wordt gecensureerd, hun apparatuur maandelijks gecontroleerd of in beslag genomen.
De Photographische Abteilung wordt ook volop ingeschakeld in de oorlogspropaganda. Zo worden, als ‘souvenir’ aan het verblijf van Duitse soldaten in Gent, Kriegsalbums gemaakt, met foto’s van keurig poserende militairen en arbeiders in ateliers, alles duidelijk georkestreerd. De albums tonen foto’s van officieren die revalideren in het Gentse casino en soldaten die vertrekken naar het front. Dat er ook Gentenaars in de stad wonen is amper zichtbaar, laat staan de omstandigheden waarin ze leven.

Kriegs Sint Pieters
Kriegs2

De economie valt stil

Door de voortdurende opeisingen van grondstoffen en het ontmantelen van machines valt de industrie in de loop van de oorlog zo goed als volledig stil. In Gent sluiten bedrijven in de metaalnijverheid (eind 1914), vlasfabrieken (eind 1915) en katoenweverijen (1917) noodgedwongen de deuren, met massale werkloosheid als gevolg. In maart 1916 zijn er al meer dan 38.000 werklozen in de stad. In het najaar van 1914 zet het stadsbestuur ca. 6.000 arbeiders in bij het — met de hand — graven van het Middendok, maar in juni 1916 komt een einde aan deze Darsewerken. Vanaf 1915 krijgen alle werkloze arbeiders en bedienden een kleine uitkering, betaald via de vakbonden. In 1917 kan iedereen steun aanvragen bij het Nationaal Hulp- en Voedingscomité, de overkoepelende hulporganisatie. Krijgsgevangenen worden ingezet door het Duitse leger als dwangarbeiders in de oorlogsindustrie. Van bij het begin van de oorlog komt de draadtrekkerij in Gentbrugge, beter bekend als de Puntfabriek, in handen van het Duitse leger. Aanvankelijk werken er Duitse arbeiders-soldaten, maar dit verandert in 1916. Er moeten Belgische arbeiders werken, net als Italiaanse, Franse en Russische krijgsgevangenen. De levensomstandigheden van de Russische krijgsgevangenen zijn bijzonder hard, zij krijgen alleen een minimum rantsoen. Uit schrik voor Duitse strafmaatregelen roept de Gentbrugse burgemeester Maurice Verdonck de bevolking op om ‘alle betooging van medegevoel met de tewerkgestelde krijgsgevangenen te staken’.

Affiche 007
Affiche 008

Zwarte sneeuw

In de loop van 1916 laat de honger zich steeds meer voelen. Vooral in volkswijken als de Muide en de Heirnis groeit de ontevredenheid. Begin juni is er al een eerste protest aan de Noordkaai. Op 20 juni volgt een luidruchtige protestbetoging van enkele honderden vrouwen aan het stadhuis, de Lakenhalle en de Kommandantur, het Duitse bureau waar burgers voedselbonnen kunnen krijgen. Twee dagen later volgt een nieuwe betoging aan het stadhuis. Eind 1916 wordt het Centraal Bureau voor Identificatie en Controle opgericht, dat misbruiken in de bevoorrading moet (proberen) voorkomen. In de winter van 1916–1917 gaat de voedselsituatie verder achteruit. Veel mensen overleven op een dieet van brood en aardappelen. In 1917 worden graspleinen en hovingen beplant met aardappelen en groenten. Stadstuinen veranderen in aardappelvelden, waarvan de opbrengst bestemd is voor de armen tijdens de winter. Ook de — karige — vleesbedelingen worden hoe langer hoe onregelmatiger. Steenkool wordt eveneens schaars. Tot overmaat van ramp is de winter van 1916–1917 bijzonder streng, met temperaturen tot –15 °C. Eind februari wordt de verzwakte bevolking bovendien getroffen door een griepepidemie.

Gentenaars zoeken naar resten en afval van steenkool aan Ekkergem

Deportaties

In de loop van de oorlog kampt Duitsland met een steeds groter tekort aan arbeidskrachten. Vanaf oktober 1916 worden in de bezette delen van Frankrijk en België werkloze arbeiders opgeëist. In Gent worden zij verzameld in de textielfabrieken nabij het Rabotstation. Daar vertrekken zij, vooral naar het IJzerfront of naar Noord-Frankrijk, waar zij de Duitse oorlogsinspanning moeten steunen door het vellen van bomen, het aanleggen van spoorwegen, het graven van loopgraven enz. In 1917 worden ook werkende Belgen opgevorderd. Een jaar later vinden zelfs razzia’s plaats in cafés en trams. In Gent worden 11.782 personen opgeëist, waarvan sommige meer dan één keer, wat een totaal geeft van 14.877 opeisingen. 333 personen sterven door ontbering. De 505 mannen, die tussen 1 januari en 30 mei 1917 terugkeren in Gent, zijn gemiddeld 18 kilo vermagerd. Kardinaal Désiré Mercier, die tijdens de oorlog over een groot internationaal prestige beschikt, en de Belgische bisschoppen protesteren onmiddellijk tegen de deportaties. Begin maart 1917 worden zij stopgezet in grote delen van het land, maar in het Etappegebied gaan zij door. Pas met de wapenstilstand komt er een einde aan.

Beeld 069
Beeld 070

eindeloze opeisingen

Van bij het begin van de bezetting beheersen opeisingen en inbeslagnames van voedsel en grondstoffen het dagelijks leven. Vooral in 1917, als de gevolgen van de oorlog en de Britse blokkade zich danig laten voelen in Duitsland, wordt letterlijk alles meegevoerd: voorwerpen in koper, nikkel en tin en alle fietsen (maart 1917), kledingstukken, matten, matrassen, schoenen en de hele oogst hazel- en walnoten (juli 1917), wijn in flessen en vaten (augustus 1917), kleren, weefsels en verbanden (september 1917), verlichtingstoestellen in brons, koper en messing (oktober 1917), alle notelaars (eind oktober 1917), kussens, matrassen en olieproducten, nogmaals schoenen (november 1917), alle witloofwortels, alle overblijvende koper en wol (december 1917). De koperen afvoerpijpen van de Aula en de beelden aan o.a. het Museum voor Schone Kunsten, de Verlorenkostbrug, het Postgebouw en de Nederlandse Schouwburg worden meegenomen. Ook de koperen dakbedekking van het Belfort wordt verwijderd. Er wordt 7204 kilogram koper weggenomen en vervangen door schaliën en teerkarton. … maar niet alles wordt aangegeven en niet iedereen gaat akkoord…

Beelden aan de Verlorenkostbrug worden meegenomen

Ook opeisingen in het museum

Niet alleen voedsel en grondstoffen interesseren de bezetter, ook erfgoed en kunstvoorwerpen. Bij het begin van de oorlog verstopt conservator Alfons Van Werveke een aantal waardevolle objecten in het Museum van Oudheden in de Lange Steenstraat, o.a. de breuken en medailles van de Sint-Joris- en de Sint-Antoniusgilde. In de loop van de oorlog nemen de Duitsers vijftien kruisbogen, drie degens en een ruiterijvaandel — door de Oostenrijkers veroverd op de Pruisen in 1759 — mee naar Spandau bij Potsdam. Na de oorlog keren alle voorwerpen terug. Ook de gietvormen van de bekende tingieterij De Keghel aan de Kortemunt worden verborgen in het museum. De voorraad tin in de gieterij, die niet wordt verstopt, wordt meegenomen door de Duitsers.
Uiteraard willen de Duitsers ook het Lam Gods, het absolute Gentse topstuk, in handen krijgen. Onmiddellijk na de inval beslist kanunnik Gabriel Van den Gheyn (1862–1955), schatbewaarder van de Sint-Baafskathedraal en kenner van het Lam Gods, de centrale panelen te verbergen. Samen met enkele vertrouwelingen verdeelt hij het retabel en verstopt het in een woning aan de Lange Steenstraat en een woning aan de Schouwvegersstraat, en nadien in de Augustijnenkerk. De kisten met het schilderij worden vervoerd, verborgen onder stukken oud ijzer, kachelpijpen en brandhout. De betrokkenen zweren de schuilplaats nooit te onthullen. De hele operatie krijgt de steun van de Gentse minister van Staat Jules Van den Heuvel: na zijn tussenkomst bevestigt minister van Kunsten en Wetenschappen Prosper Poullet in een brief van 30 augustus 1914 dat het retabel zich in Groot-Brittannië bevindt.
Al snel na hun aankomst gaan de Duitsers op zoek en Van den Gheyn legt uit dat het werk zich in Londen bevindt. Na wat aarzelen aanvaarden de Duitsers deze uitleg. In de zomer van 1916 beginnen zij echter hoe langer hoe meer te twijfelen aan het Britse verhaal. In een eerste fase concentreert hun zoektocht zich op de kathedraal, speciale gezanten doorzoeken vergeefs het hele gebouw. Ook Van den Gheyn wordt stevig aan de tand gevoeld, maar hij verschuilt zich achter Van den Heuvel, die sinds 1915 veilig in Rome zit als gezant bij de Heilige Stoel. Begin 1918 nemen de Duitsers steeds meer burgerhuizen in beslag. Veiligheidshalve wordt het schilderij op 4 februari overgebracht naar een andere schuilplaats. Ook na de oorlog blijft Van den Gheyn koppig zwijgen over de schuilplaatsen. In 1920 worden alle panelen van het retabel, inclusief de zijpanelen die in 1816 door Willem III van Pruisen waren aangekocht en in Berlijn verbleven, herenigd in de kathedraal.

Beeld 074
Beeld 075

De fotografische inventaris van het Belgisch artistiek erfgoed

De Duitse kunsthistoricus Paul Clemen staat aan het hoofd van de Duitse Kunstschutz in België, die in het najaar van 1914 wordt opgericht. Clemen werkte voor de oorlog aan een inventaris van het kunsterfgoed in het Rijnland. Al sinds het begin van de oorlog speelt hij met het idee om een fotografische inventaris te maken van het Belgisch artistiek erfgoed. Hij slaagt er in voldoende financiële middelen te vergaren en verzamelt een groep Duitse kunsthistorici en architecten voor de uitwerking van het project, dat in juni 1917 officieel van start gaat. Het werk in Oost-Vlaanderen wordt geleid door architect en kunsthistoricus Christian Rauch, die in Gent bijgestaan wordt door architect Hans Vogts. Zij brengen in totaal meer dan 1.100 beelden samen. De opnames worden gemaakt door verschillende fotografen, o.a. Richard Hamann, Hans Holdt en Paula Deetjen.
Het zal niet verbazen dat dit project ingeschakeld wordt in de Duitse propaganda. Clemen twijfelt er niet aan dat het verzameld beeldmateriaal zal aantonen dat de invloed van de Rijnlandse, en dus Duitse, architectuur tot vèr in België reikt. Anders en directer geformuleerd, België en Duitsland delen een gemeenschappelijke cultuurhistorische achtergrond. De uitwerking van het project vertoont dan ook enkele, zacht gezegd, merkwaardige aspecten. Ook in de zomer en herfst van 1918, wanneer de situatie aan het front voor Duitsland steeds benarder wordt, gaat het fotograferen onverminderd door. Twee maanden voor het einde van de oorlog maakt het Königlich Preussische Messbildanstalt uit Berlijn nog 92 opnames van religieuze en profane bouwwerken in Gent. De opnames gebeuren op glasnegatieven van 40 bij 40 cm en zijn van zeer hoge kwaliteit. Uit beeldanalyse blijkt dat er doorgaans twee fotografen gelijktijdig aan het werk zijn.
Ook Gentse fotografen worden ingeschakeld. Op 20, 22 en 23 juli en 14 oktober 1918 worden alles samen 31 architectuurtekeningen uit de 17de en 18de eeuw, bewaard in het Gentse Stadsarchief, gefotografeerd door Charles De Wilde.

Beeld 076
Beeld 081
Beeld 087
Beeld 090
Beeld 092
Beeld 093
Beeld 079
Beeld 083
Affiche 013

Spionage, verzet en executies

Tijdens de Eerste Wereldoorlog betekent ‘verzet’ inlichtingen verzamelen over militaire transporten en hulp aan ontsnapte krijgsgevangenen en jonge Belgen, die via Nederland naar het IJzerfront willen. Opvallend is het groot aantal vrouwen dat een rol speelt in de inlichtingennetwerken. Hulp aan militairen kan in sommige gevallen leiden tot medewerking aan clandestiene soldatenblaadjes of sluikpers. Om zichzelf te beschermen tegen al te loslippige soldaten, laat de Duitse legerleiding dan weer bordjes plaatsen aan cafés met het opschrift: ‘Für Deutsche Heerensangehörige verboten’.
Ook het clandestien houden van duiven wordt streng bestraft. Duiven kunnen immers brieven of boodschappen overbrengen. De straffen bestaan uit hoge boetes en lopen op tot twee jaar gevangenisstraf. De ‘aangeslagen’ duiven worden opgesloten in zogenaamde ‘duivengevangenissen’.

52 burgers geëxecuteerd

De Duitsers gebruike de Gemeentelijke Schietbaan aan de Godshuizenlaan voor schietoefeningen, maar ook en vooral voor terechtstellingen. in totaal worden 52 burgers er geëxecuteerd, meestal op beschuldiging van spionage. Er zijn ook drie vrouwen bij: Leonie Rammeloo, Emilie Schatteman en Marie Preenen-De Smet. Alle terechtgestelden, behalve een, worden begraven op de Westerbegraafplaats. Onderpastoor Octaaf Declercq wordt naar Campo Santo in Sint-Amandsberg gebracht. Pas na de oorlog worden de meeste verzetsmensen met de nodige eer herbegraven in de stad of het dorp van herkomst.

Bijn Alfons 10 09 1917
De Smet Prudence 15 09 1917
Keppens Louis 14 09 1917
Ottevaere Kamiel 31 10 1916

Beeld 097

Kaiser Wilhelms Weihnachtsreise

Op 23 december 1917 arriveert de Duitse keizer Wilhelm in Gent. Als hoofdstad van het Vierde Etappegebied is Gent een strategisch belangrijke stad achter het IJzerfront. De keizer verblijft enkele dagen in de stad en bezoekt o.a. het Gravensteen en de Sint-Baafskathedraal. Hij viert Kerstmis samen met zijn troepen om het moreel van zijn soldaten te ondersteunen. Het bezoek van de keizer wordt, vooral voor propagandadoeleinden, uitvoerig gedocumenteerd op foto en film. De film wordt gemaakt door het Bild-und Filmamt (BUFA). Dankzij de film komen we iets te weten over de werkwijze en de identiteit van de fotografen. Vermoedelijk is de fotograaf Henri Jäger, die reeds voor de oorlog actief was in Gent en door het Duitse leger werd opgeroepen.

Ontdek de fotograaf in dit filmfragment

Naar het einde van de bezetting

In Gent blijft het liberaal-socialistisch stadsbestuur, dat in januari 1912 was geïnstalleerd, aan tot 28 maart 1918. De gemeenteraad keurt in januari een motie van wantrouwen goed tegen de activistische Raad van Vlaanderen, die de Vlaamse zelfstandigheid heeft uitgeroepen. De bezetter reageert onmiddellijk met de deportatie van burgemeester Emile Braun en schepen Maurice De Weert naar Celle Schloss bij Hannover. Uit protest treden de andere schepenen met o.a. Edward Anseele af. Enkele activisten nemen hun plaats in. De Duitser Franz Künzer, onderburgemeester van Posen, vervangt Braun. Op 26 september 1918 begint het geallieerd eindoffensief aan het westelijk front. Begin november mogen de Gentenaars hun huizen niet meer verlaten tussen vier uur ’s avonds en acht uur ’s morgens. De Duitsers proberen koste wat het kost de opmars van het geallieerde leger te vertragen door alle spoorwegbruggen tussen de Strop- en de Snepbrug op te blazen, net als de wissels in de stations en de grote spoorstaven. In de havens zijn de vernielingen nog groter: de bruggen tussen Meulestede en Zelzate zijn verwoest, loodsen uitgebrand, binnenschepen tot zinken gebracht. Stadsbruggen en sluizen worden ondermijnd. Pas na moeizame onderhandelingen worden de mijnen aan het Verbindingskanaal, de Coupure en de Bovenschelde verwijderd. De geallieerden van hun kant viseren bij hun bombardementen vooral de stations en hun directe omgeving. Zo veroorzaken de vernielingen van de spoorlijnen bij het Dampoortstation heel wat schade aan de Sint-Baafsabdij. Ook het Toreken aan de Vrijdagmarkt, waar artillerie staat opgesteld, wordt beschadigd. In de loop van november 1918 volgen de gebeurtenissen elkaar snel op. Op 8 november verlaat de Duitse burgemeester Künzer de stad, een dag later neemt Edward Anseele over als dienstdoend burgemeester. Op 10 november vertrekken de Duitsers definitief, wat gepaard gaat met heel wat plunderingen. De bevolking neemt wraak op de activisten door hun huizen aan te vallen en te plunderen.

Beeld 102
Beeld 103
Beeld 104
Beeld 105

De euforie van de bevrijding

Op 13 november 1918 defileren Belgische troepen door de straten van Gent en doen Albert, Elisabeth en troonopvolger Leopold hun plechtige intrede in de stad. Vanaf 15 november keren ook de gedeporteerde prominenten terug, o.a. burgemeester Braun, de schepen De Weert en de professoren Henri Pirenne en Paul Fredericq. De vreugde en de opluchting bij de bevrijding zijn algemeen, maar de wapenstilstand lost uiteraard niet alle problemen op. Internationaal zorgt de sociale onrust in grote delen van Europa en de situatie in Rusland voor grote bezorgdheid. En dan is er nog de Spaanse griep, die sinds 1918 woedt en in totaal meer slachtoffers zal eisen dan de oorlog zelf. In België, en in Gent, blijft het dagelijks leven voor veel mensen moeilijk. Pas in maart 1919 komt er een einde aan de voedselrantsoenering en worden enkele producten vrij verkocht, zij het aan sterk gestegen prijzen. Ook de economie komt maar langzaam terug op gang: de infrastructuur is grotendeels vernield of ontmanteld, grondstoffen zijn opgeëist. Vlasfabriek Casier hervat in maart 1919 als eerste het werk.

Plechtige intrede van Albert, Elisabeth en troonopvolger Leopold

colofon

STAM
Maria De Waele, Rika Deltour, Anja Hellebaut, Kris Uyttersprot

IN SAMENWERKING MET
Robrecht Janssen en Tim De Vocht - Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK)
Guy Dupont, Pieter-Jan Lachaert, Storm Calle - Archief Gent
Titus Simoens - KASK School of Arts Gent

GRAFISCHE VORMGEVING
Dooreman & Dams

MET DANK AAN
Amsab-ISG, Universiteitsbibliotheek en -archief Gent, Stadsarchief Lokeren, Rijksarchief Kortrijk, Koninklijke Bond der Oost-Vlaamse Volkskundigen, Documentatiecentrum,voor Streekgeschiedenis dr. Maurits Gysseling vzw, EYE Filmmuseum Amsterdam, Museum Huis Doorn, STAMteam

MET DE STEUN VAN
Provincie Oost-Vlaanderen

Gebruikte beelden uit de databank BALaT van het KIK:
foto 1 / foto 2 / foto 3 / foto 4 / foto 5 / foto 6 / foto 7 / foto 8 / foto 9 / foto 10

Gebruikte beelden uit het Archief Gent:
foto 11 / foto 12 / foto 13 / foto 14 / foto 15 / foto 16 / foto 17 / foto 18 / foto 19 / foto 20 / foto 21 / foto 22 / foto 23 / foto 24 / foto 25 / foto 26

Gebruikte beelden uit Amsab-ISG:
foto 27

Stadsmuseum Gent

Bijlokesite
Godshuizenlaan 2 - 9000 Gent
09 267 14 00
info@stamgent.be

  • Vlaanderen verbeelding werkt
  • Logo Gent 125Px
made by